Merkwaardige macro mineralen

een informatieve rubriek met handstukken uit de collectie van Raymond Dedeyne, door hemzelf becommentarieerd en door Theo Muller van foto’s voorzien  -  voor vragen of suggesties, email mmm@minerant.org
 

Stichtiet van Dundas Mineral Field, Zeehan district, Tasmania, Australië





Wanneer het je als mineraal ontbreekt aan kristallografisch sexappeal dan moet je de interesse van de verzamelaar zien te wekken op een ander gebied – door bijvoorbeeld een ongewone kleur aan te nemen. Daar is stichtiet bijzonder goed in geslaagd: met het oog zichtbare kristallen zijn er nog nooit van gerapporteerd en er zijn zelfs slechts relatief weinig massieve specimens van bekend , maar zijn uitgesproken violet-lila kleur is binnen het rijk van de mineralen op zijn minst opvallend te noemen. Dit is weer een van die “long time, no see” gevallen: vroeger was het op beurzen nagenoeg alomtegenwoordig en vrij goedkoop – het was dan ook een haast essentieel (kleurig!) onderdeel van veel beginnende verzamelingen. Maar “the times they are a-changing”, zoals Bob Dylan het in 1964 al opmerkte: tegenwoordig zal je het op veel beurzen vruchteloos zoeken.

Het is nochtans niet echt zeldzaam: het is een haast vaste klant op veel chroomvindplaatsen in bijvoorbeeld Rusland, Canada, Marokko, Zuid Afrika, Zimbabwe, India, Finland – maar de zonder enige twijfel beste bron is wel het Australische Tasmanië. Daar komt het voor in de regio Dundas, ooit een belangrijke mijnnederzetting maar nu nog slechts een spookstadje, net ten oosten van Zeehan (figuur 1), zelf op zowat 20 km van de westkust van het eiland. Dit is in eerste instantie het thuisland van de wereldbefaamde Australische crocoiet, met legendarische vindplaatsen zoals de Adelaide en de Red Lead Mines. Maar het is tegelijk een conglomeraat van diverse stichtiet afzettingen, zoals Serpentine Hill, Nevada Creek, West Comet, Stichtite Hill (allemaal in de onmiddellijke nabijheid van Dundas) en als uitschieter het zowat 100 km zuidelijker gelegen Birches Inlet.


Figuur 1: stichtiet vindplaatsen in Tasmanië (*)
1:Tunnel Hill 2: Nevada Creek 3: Stichtite Hill 4: Birches Inlet


Stichtiet uit de regio Dundas is al bekend van 1891, toen een specimen werd tentoongesteld op de Tasmanian Exhibition in het Noord Tasmaanse Launceston. Het werd in 1896 voor het eerst beschreven door William Frederick Petterd (1849 – 1910), die het echter verkeerdelijk determineerde als kammereriet – een chroomhoudende clinochloor die toen nog als zelfstandig mineraal beschouwd werd. Petterd – die later beschouwd werd als de Vader van de Tasmaanse Mineralogie - zag echter zijn vergissing in en in 1910 kwam hij tot het besluit dat het hier om een nieuw mineraal ging. Dat bedacht hij met de naam stichtiet – ter ere van Robert Carl Sticht (1856 – 1922), de toenmalige General Manager van de Mount Lyell Mining and Railway Company en … sponsor van Petterd’s eerste mineralencatalogus. Petterd overleed echter in datzelfde 1910 en kon bijgevolg de eerstbeschrijving niet zelf afmaken – die werd uiteindelijk afgewerkt in 1914 door W H Twelvetrees, na uitgebreid analysewerk in Europa. Te oordelen naar de beschrijving van de typevindplaats moet die waarschijnlijk het huidige Stichtite Hill geweest zijn.

Stichtiet is een vrij ongewoon gehydrateerd chroomhoudend magnesiumhydroxycarbonaat met als chemische formule Mg6Cr23+(OH)16(CO3).4H2O. Het behoort tot de hydrotalciet groep met als algemene formule

M6R23+(OH)16(CO3).4H2O met M = Mg, Fe, Ni en R3+ = Al, Cr, Co, Fe


Tussen de zuivere eindleden stichtiet (M=Mg, R3+ = Cr), hydrotalciet (M = Mg, R3+ = Al) en pyroauriet (M = Mg, R3+ = Fe) bestaan nagenoeg continue reeksen, zoals blijkt uit fig 2. Vanuit puur economisch standpunt verdient het aluminiumhoudend hydrotalciet een speciale vermelding: het is het actief bestanddeel van nogal wat antacides ofte maagzuurremmers. Een daarvan is het bekende MAALOX van de Franse firma SANOFI, genoemd naar zijn actieve bestanddelen MAgnesium en ALuminium OXides.


Figuur 2: ternair diagram stichtiet – hydrotalciet - pyroauriet (*)


Uit figuur 2 blijkt duidelijk hoe veranderlijk van samenstelling “stichtiet” van Tasmanië wel kan zijn: de uit de literatuur bekende analysen beslaan zowat de hele “stichtietsector” en de geeloranje variëteit van Stichtite Hill kwalificeert strikt technisch gezien zelfs als chroomhoudend hydrotalciet. Stichtiet is een typisch verweringsproduct van chromiet (Fe2+Cr23+O4 ) – samen met magnesiochromiet (MgCr23+O4) zowat het enige economisch belangrijke chroomerts – in een serpentijnmatrix. De omzetting

Chromiet + serpentijn + CO2 + H2O -> stichtiet + silica


wordt bewerkstelligd door hydrothermale omzetting van chromiet door alkalische vloeistoffen bij lage temperatuur. Chromiet zelf behoort tot de spinelsubgroep A2+D23+O4, waarbij A een tweewaardig (Fe, Mn, Mg, Co, Zn, Ni) en D een driewaardig (Fe, Cr, Al, V) metaal is. Het vormt mengreeksen met heel wat andere leden van zijn groep en dat verklaart tegelijk waarom de samenstelling van stichtiet zo variabel is, alhoewel ook de in het serpentijn ingebouwde onzuiverheden hiertoe een bijdrage kunnen leveren. Bij veel stichtiet specimens kunnen nog kleine octaëdrische of onregelmatig-hoekige chromietkernen worden waargenomen.

Stichtiet behoort tot het trigonale kristalstelsel, maar er zijn nog nooit macroscopische kristallen van beschreven. In dunne geslepen laagjes kunnen soms echter wel kristallieten tot 2 mm worden waargenomen. Het heeft een hexagonaal polytype (stichtiet-2H) dat vroeger als het zelfstandige mineraal barbertoniet door het leven ging (genoemd naar Barberton in Transvaal, RSA waarvan het in 1940 werd beschreven), maar in 2013 werd het gediscrediteerd. Polytypes zijn een speciaal geval van polymorfie dat zich voordoet wanneer dicht gepakte kristalstructuren onderling enkel in één dimensie van elkaar verschillen: ze zijn opgebouwd uit identieke dicht gepakte vlakken maar verschillen onderling in de volgorde waarop die vlakken opeen gestapeld zijn in de derde dimensie, loodrecht op die vlakken. Ze komen frequent voor bij phyllosilicaten (o.a. bij mica’s) maar ook bij hydroxycarbonaten uit de magnesietgroep met een gelaagde structuur, zoals stichtiet. Normaliter worden polytypes de dag van vandaag niet meer erkend als afzonderlijke mineralen – enkele uitzonderingen zoals sfaleriet/wurtziet niet te na gesproken. Stichtiet en zijn polytype komen doorgaans innig vergroeid voor – zo ook in Tasmanië, maar de XRD testresultaten zijn inconsistent en in elk geval werd nooit een “barbertoniet” dominantie vastgesteld.

Stichtiet wordt gevonden als massieve, bladerige, lamellaire of vezelachtige aggregaten van kleine mica-achtige schubben. De kleur varieert van lichtpaars over lila, oranje, scharlaken, mauve naar dieppaars wat goed contrasteert met een geelgroene, donkergroene of zwarte serpentijn matrix. De afzettingen zijn qua vorm en afmetingen sterk onregelmatig en variëren van geïsoleerde kernen tot lagen van maximaal 20 cm dik – die echter hoogst uitzonderlijk zijn. Grotere handstukken komen meestal van Birches Inlet. Wereldwijd is de Dundas afzetting de enige waar het gericht wordt ontgonnen – zij het op zeer beperkte, artisanale schaal. Gepolijst vindt het beperkte toepassing als siersteen (figuur 3) en voor het snijden van beeldjes, waarbij vooral wordt ingezet op het kleurencontrast stichtiet (lila) – serpentijn (geelgroen). Het mengsel stichtiet/serpentijn wordt soms onder de fantasienaam “atlantisiet” aangeboden. Vanwege de lage hardheid (stichtiet 1,5-2 en serpentijn 2,5-3,5) laat het zich gemakkelijk bewerken.


Figuur 3: stichtiet/serpentijn cabochons (“atlantisiet”)


Tom Kapitany – een van de belangrijkste Australische handelaars in mineralen en fossielen, die tegelijk ook de meeste exploratielicenties over het Dundas/Zeehan gebied controleert – heeft actief maar zonder veel succes naar rendabele stichtiet afzettingen gezocht. In 2006 werd er nog actief maar op beperkte schaal geproduceerd op Stichtite Hill door Mike en Eleanor Phelan van Dundas Extended Minerals. De historisch belangrijkste productie dateert van 1987 toen de Phelans een massieve ader van 20 cm uitbaatten in een steengroeve bij Tunnel Hill. Zelf gaan exploreren in de regio is geen goed idee: de crocoietbelangen zijn er hoog en nagenoeg alle uitbatingen zijn er omheind en afgesloten.

Het specimen van de foto (125x90x65 mm, 875 gram) heb ik – via Rik Dillen op de ACAM beurs van 2010 – uit de collectie van Arthur Van Den Broucke. Deze laatste bedreef in het Waregemse een handel in natuursteen onder de naam KERN – daarnaast had hij ook een indrukwekkende privé mineralenverzameling opgebouwd die hij onderbracht in zijn museum STEENGOED. Toen het bedrijf echter failliet ging, werd de verzameling in 2002 als onderdeel van het firmapatrimonium geveild en zodoende gefragmenteerd over de verzamelende goegemeente. Ook nu duiken nog specimens op met labels verwijzende naar Van Den Broucke, KERN of zelfs JORISCO (de toenmalige organisator van de veiling). Het specimen is ongewoon groot, en uitermate rijk bezet met vezelachtige lila stichtiet die aan de achterkant innig verweven is met geelgroene tot bijna zwarte serpentijn. Het geheel heeft een typische vetglans en het voelt ook enigszins vettig aan. De exacte vindplaats is onbekend – we moeten het hier dus stellen met “de regio Dundas”.

En voor wie tenslotte mocht twijfelen of het stichtiet specimen in zijn verzameling wel degelijk echt is, en bijvoorbeeld geen clinochloor var. kammereriet: een eenvoudige testje met koud verdund zoutzuur volstaat. Stichtiet reageert onmiddellijk met vorming van CO2 gasbelletjes – wel niet zo snel en hevig als calciet en aragoniet, maar dan ook weer niet zo traag als dolomiet. De resterende oplossing kleurt daarbij typisch donkergroen, door vorming van een gehydrateerd chroomtrichloride complex.



(*) Met dank aan Peter Downes voor de toelating tot reproductie uit Australian Journal of Mineralogy, 12, N°2, 2006, p104

Referentie: R S Bottrill en I T Graham, Australian Journal of Mineralogy, vol 12, N° 2, 2006, pp 101 - 106

 
alfabetische index