Merkwaardige macro mineralen

een informatieve rubriek met handstukken uit de collectie van Raymond Dedeyne, door hemzelf becommentarieerd en door Theo Muller van foto’s voorzien  -  voor vragen of suggesties, email mmm@minerant.org
 

KWIK op CINNABER

Almaden, Ciudad Real, Castilla-la Mancha, Spanje

Image


Sla eender welke inleiding tot de mineralogie voor beginners open en het staat al op de eerste pagina vermeld: alle mineralen zijn kristallijn – en dat sluit al meteen vloeistoffen en gassen uit, op één enkele uitzondering na: gedegen of metallisch of elementair kwik. Met een concentratie in de aardkorst van 0,08 ppm is dat een van de zeldzaamste elementen, maar het heeft wel een uitgesproken neiging om daar waar het in de natuur voorkomt zich massaal te concentreren. Wereldwijd zijn er bijgevolg maar enkele significante kwikvindplaatsen, en daarvan is het Spaanse Almaden zonder enige twijfel de allergrootste.

Cinnaber – kwik(II) sulfide of mercurisulfide, met als chemische formule HgS – is een rode kleurstof (ook wel bekend als vermiljoen) die 30 000 jaar geleden al door Paleolithische holbewoners werd gebruikt om grotten in Spanje en Frankrijk met wandtekeningen op te fleuren. Van sommige daarvan werd via isotopenstudies aangetoond dat de kleurstof uit de mijnen van Almaden moet afkomstig geweest zijn. Die werden 2500 jaar geleden al economisch uitgebaat tot ze na een nagenoeg ononderbroken ontginning in 2003 tenslotte definitief werden stilgelegd, als gevolg van een Europees verbod op het uitbaten van kwikmijnen. Na een uitgebreide sanering werd de volledige infrastructuur er door de UNESCO in 2012 uitgeroepen tot werelderfgoed en momenteel is die ingericht als toeristische attractie, op zowat 225 km ten zuidwesten van Madrid. De door de eeuwen heen gecumuleerde productie wordt geschat op meer dan 270 000 ton metallisch kwik. Netjes verpakt in de Almaden standaardverpakking (ijzeren flessen van 34,5 kg elk: ijzer is een van de weinige (betaalbare!) metalen die niet door kwik worden opgelost) betekent dat meer dan 8 000 000 flessen of ongeveer een derde van de historische wereldproductie.

De kwikindustrie is voor Spanje altijd big business geweest. Zowel cinnaber als kwik werden al op grote schaal geëxporteerd naar Carthago, het klassieke Griekenland en het oude Rome. Volgens Plinius was die laatste klant goed voor jaarlijks 10 000 pond cinnaber en meer dan 4 ton gedegen kwik. Het eerste gold in Rome als een heilige kleur die onder andere werd gebruikt om er de gezichten van goden en gevierde strijders mee te schilderen – een meer profane toepassing was als rouge voor Romeinse dames van stand, die er royaal hun wangen mee insmeerden. Metallisch kwik vond dan weer toepassing bij het zuiveren van goud via het amalgamatieproces waarbij gebruik werd gemaakt van het gegeven dat het edelmetaal - in tegenstelling tot zijn onzuiverheden - vlot oplost in kwik, waaruit het dan na filtratie door leren huiden en indampen kon teruggewonnen worden.

Onder de Moren (711 – 1151) ontstond een sterke vraag naar gedegen kwik ten behoeve van de opkomende alchemie: het werd beschouwd als een essentieel onderdeel van de zeer gezochte (maar nooit gevonden, vanwege evenzeer onbestaande) steen der wijzen die zou toelaten om minder edele metalen in goud om te zetten. Het mysterieuze, glanzende, zeer beweeglijke kwik werd lange tijd beschouwd als een essentieel onderdeel van alle metalen en als de belichaming van het begrip fluïditeit. Het kwam dan ook als een schok toen de Russische wetenschapper Lomonosov in 1759 bij toeval ontdekte dat kwik bevroor bij -38,8°C (vast kwik is zelfs behoorlijk hard: een kwiknagel kan je met gemak in een houten plank slaan – vergeet wel je warme wanten niet!). In de twaalfde eeuw waren in de mijnen van Almaden al meer dan 1000 werknemers actief, tot op een diepte van 420 meter.

In 1248 kwamen de mijnen onder staatsbeheer te staan en dat bleef zo tot de finale sluiting. De Spaanse Kroon – die door een exorbitante levensstijl en dure oorlogen nagenoeg constant in geldnood verkeerde – zag zich in de 16e en 17e eeuw genoodzaakt de mijnen in ruil voor leningen uit te leasen aan het roemruchte bankiersgeslacht Fugger uit het Duitse Augsburg. Een van de voorwaarden daarbij was dat de volledige productie aan de Kroon diende voorbehouden, en dat kwam wel heel handig uit toen gedegen kwik rond de jaren 1500 plots booming business werd, dank zij de ontdekking van fabelachtige zilvervoorkomens in het pas gekoloniseerde Midden- en Zuid-Amerika. Daarvoor waren massale hoeveelheden kwik vereist: anderhalve ton voor de extractie van elke ton zilver uit het ganggesteente via het amalgamatie procedé - het enige bekende in die tijd. Zo verwierf de Kroon het absolute monopolie over een onmisbaar hulpmiddel bij de zilverwinning, zonder daarbij zelf veel financieel risico te moeten lopen: voorwaar een hoogst lucratieve situatie.

Ondertussen was echter al wel algemeen bekend dat werken in kwikmijnen niet echt bevorderlijk is voor de gezondheid. Zelfs Plinius wist in zijn tijd al dat elementair kwik niet zozeer een acuut dan wel een formidabel chronisch vergif was – in tegenstelling met oplosbare kwik(II)zouten zoals kwik(II) chloride dat tot 1910 gold als het enige geneesmiddel tegen het gevreesde syfilis, dat de Spanjaarden van de Nieuwe Wereld cadeau hadden gekregen als toemaatje bovenop de rijkdommen aan goud en zilver die ze er buitmaakten. Het medicijn was wel degelijk effectief tegen de syfilisverwekker Treponema pallidum maar het was tegelijk een zodanig sterk acuut vergif dat dokters achteraf nooit wisten of hun patiënt bezweken was aan de ziekte dan wel aan het medicijn.

Gedegen kwik daarentegen is nauwelijks giftig via huidcontact of orale inname: kinderen die onopzettelijk de uit onze kindertijd zo vertrouwde koortsthermometers kapotbeten en daarbij de vulling inslikten ondervonden daar nauwelijks enige hinder van. Het werkt echter als een sluipmoordenaar die vooral toeslaat via inhalatie van de dampen, die zelfs bij kamertemperatuur meetbaar aanwezig zijn. Het kwik verspreidt zich dan via de bloedcirculatie over een hele resem vitale organen, waaronder vooral de zenuwen en de hersenen. De symptomen zijn daarbij legio: slapeloosheid, tremors, hoofdpijn, tanduitval, agressiviteit, karakterstoornissen, geheugenverlies, gewijzigde zintuiglijke waarnemingen, persoonlijkheidsveranderingen, … : allemaal mogelijke stadia die je kunt doorlopen voor je er definitief het bijltje bij neerlegt.

Een dergelijke resem symptomen kon niet onopgemerkt voorbijgaan: van iemand die goed bij zijn hoofd was kon je moeilijk verwachten dat die ging werken in de slecht verluchte en broeierig warme kwikmijnen, waar je soms tot je enkels in de plassen kwik stond. Zelfs bovengrondse werkposities, zoals de ovens waar het gedegen kwik uit de cinnaber werd gewonnen, waren weinig populair. Maar als het niet goedschiks kon, dan maar kwaadschiks: Moren die rond 1500 nog waren achtergebleven in Spanje werden via een systeem dat naar dwangarbeid neigde opgevorderd. Later werden die vervangen door gevangenen met zware misdrijven op hun kerfstok. Een verbanning naar de mijnen van Almaden werd toentertijd als bijna equivalent aan de doodstraf beschouwd: voor de periode 1566 – 1593 staat gedocumenteerd hoe een kwart van de veroordeelden (de zogenaamde “forzados”) aan kwikvergiftiging bezweken nog vóór hun straf er op zat; de overlevenden waren menselijke wrakken die ook al niet lang meer te leven hadden. Ziekte werd niet beschouwd als een geldige reden om de straf te onderbreken of zelfs maar te verzachten: wie zijn dagelijks quotum niet haalde werd zonder genade afgeranseld tot hij er uiteindelijk aan bezweek. Later werden de gevangenen deels vervangen door nog goedkopere slaven die daarvoor rechtstreeks in Noord Afrika werden aangekocht. Naderhand werden de veiligheidsvoorzieningen wel geleidelijk aan verbeterd maar werken in Almaden bleef een hoogst ongezonde bedoening: zelfs nog in 1988 werd ondergronds werk er beperkt tot maximaal 8 dagen per maand in een poging het hoofd te bieden aan de excessieve kwikspiegels in het bloed van de mijnwerkers. Uit alle voorgaande zal ondertussen al wel gebleken zijn dat Almaden een pikzwarte bladzijde is in de Spaanse geschiedenis. Zelfs in 1941 – juist na de Spaanse Burgeroorlog – werd er nog een recordproductie van 82 000 flessen kwik gerealiseerd, “dank zij” de talrijke politieke- en krijgsgevangenen die er onder Generalissimo Franco (een massamoordenaar van het kaliber Hitler, Stalin en Mao) dwangarbeid verrichtten.

Maar ook buiten de mijnen maakte gedegen kwik slachtoffers. Vooral het beoefenen van de alchemie – waarbij kwik royaal werd gedestilleerd in slecht geventileerde ruimtes - was een riskante aangelegenheid, zoals blijkt uit de analyse van haarmonsters van enkele van haar meer bekende aanhangers. Zo hield Isaac Newton zich - naast zijn meer geslaagde werk op het gebied van het licht, de infinitesimaalanalyse en vallende appels – ook nog onledig met het zoeken naar de steen der wijzen, wat in zijn tijd nog als een respectabele bezigheid werd beschouwd. Mogelijk hield hij daar zijn onmogelijk karakter – dat erger werd naarmate hij ouder werd en bijtijds aan krankzinnigheid grensde – aan over, door toedoen van een chronische kwikvergiftiging. Ook Charles II van Engeland vertoonde sterke symptomen tot hij er in 1685 aan bezweek. Hij leefde in onmin met zijn parlement, dat weigerde geld goed te keuren om zijn vrij exorbitante levensstijl te bekostigen en zodoende zag hij zich verplicht te gaan lenen bij zijn vriend, de Franse Lodewijk XIV. In een poging om de financiële putten die dit veroorzaakte te dempen ging ook hij op zoek naar de steen der wijzen (heren politiekers, hier is misschien een idee om onze staatsschuld eindelijk eens te delgen?). In de annalen staat genoteerd hoe hij op het einde van zijn leven in zijn privé labo eigenhandig grote hoeveelheden kwik distilleerde, wat hem op een fikse chronische kwikvergiftiging kwam te staan. Mogelijk werd zijn dood nog versneld door een acute vergiftiging daarbovenop, na een behandeling met kwik(II) chloride tegen syfilis – een van de “onuitgesproken” ziektes die toen frequent koningshuizen teisterden en waaraan zijn scabreuze levensstijl wel niet vreemd zal zijn geweest.

Maar laten we terugkeren naar de mineralogie. De twee voornaamste ertsen in Almaden waren cinnaber en gedegen kwik, in een verhouding van ongeveer 10 tot 1. Ze kwamen hoofdzakelijk voor in massieve, uitgestrekte lagen: cinnaberkristallen bleven in Almaden onveranderlijk klein – twee centimeter was daarbij een absoluut maximum – en heel zeldzaam. Niettegenstaande de massale ontginning zijn Almaden specimens relatief zeldzaam gebleven: verzamelen en verhandelen was tegen company policy en ze waren doorgaans ook weinig spectaculair. Gedegen kwik lag maar losjes bovenop en in de holtes van de cinnabermatrix en ging bij manipulatie gemakkelijk verloren. Het specimen van de foto (een uitsnede van 45 op 25 mm – het volledige stuk meet 85 op 120 op 20 mm) is een goede synthese van waar het hem in Almaden om ging: een matrix van massieve rode cinnaber met daarin en bovenop talloze kleine deeltjes kwik die bij voldoende aanwezigheid de kleur zwart doen aanlopen. Op de plaatsen met de hoogste concentratie vormden zich hoogglanzende, metallische druppeltjes gedegen kwik. Ik kocht het op een MKA-vergadering in 2004 van Werner Heirman, die het zelf waarschijnlijk uit een oude verzameling had, voor de exorbitante som van … vijf Euro. Het natuurgetrouw fotograferen van dergelijke stukken is - zoals huisfotograaf Theo kan bevestigen - geen sinecure: er zitten altijd wel ergens enkele druppels die het licht op een hinderlijke manier reflecteren, waar je het liever niet hebt. Het specimen werd gestabiliseerd middels een laag acrylaat die verhindert dat het kwik er bij een verkeerde manipulatie afloopt en die tegelijk verdamping tegengaat. Bovendien wordt het ook nog eens bewaard in een hermetisch gesloten doos: na alle voorgaande zult u wel begrijpen dat ik een chronische kwikvergiftiging kan missen als de pest.
 
alfabetische index