Merkwaardige macro mineralen

een informatieve rubriek met handstukken uit de collectie van Raymond Dedeyne, door hemzelf becommentarieerd en door Theo Muller van foto’s voorzien  -  voor vragen of suggesties, email mmm@minerant.org
 

EPIDOOT

Maldin Koh, Maldin, Ras Koh mountains, Kharan district, Balochistan region, Pakistan

Image
Foto 1: specimens onder willekeurige oriëntaties


Elk mineraal kristalliseert altijd, overal en onveranderlijk uit in een welbepaald kristalstelsel – dat hoort elke rechtgeaarde verzamelaar te weten. Maar soms vraagt een mens zich af of die mineralen dat zelf wel weten.

Kristallografie is echt geen bezigheid voor mensen met een zwak hart. Zijn de basisconcepten bijtijds zo al moeilijk te vatten, zelfs eens je je die uiteindelijk meester hebt gemaakt wordt je geloof in de enige ware leer nog met de regelmaat van een klok zwaar op de proef gesteld. Zo ontmoette ik op mijn weg eerder al pyrietspecimens uit Navajun met tetragonale neigingen (Geonieuws 41/2 2016 p36) en pyriet icosaëders met hooliganaspiraties (Geonieuws 43/1 2018 p 19), maar dat betekende nog geenszins het einde van mijn beproevingen – getuige daarvan het volgende verhaal.

In Mineralogical Record 1/2012 wordt in de verslagen van zowel de Springfield 2011 (p110) als de Denver 2011 (p119) beurzen voor het eerst gewag gemaakt van een nieuwe epidoot vindplaats ergens in Balochistan, Pakistan. Nu zit de wereld wel niet bepaald verlegen om nóg maar eens een vindplaats voor dit niet eens zeldzame mineraal, ware het niet dat met dit nieuwe aanbod een en ander bijzonders aan de hand is: het gaat om vrij grote (tot 10 cm) en uitermate goedgevormde floaterkristallen die magnetisch zouden zijn (!). Bovendien zouden sommige er een vreemde habitus op na houden en daarbij vallen zowel de termen “hexagonaal” als “octaëdrisch” – iets wat je bij het monokliene epidoot helemaal niet zou verwachten!

Als het regent in de VS druppelt het in Europa: later dat jaar kan ik met eigen ogen op zowel de beurs van Sainte-Marie als op Minerant zien waar de nieuwe vondst om draait. Het zijn massieve, donkergroene tot nagenoeg zwarte kristallen met aan het oppervlak wat geelbruine microkristalletjes die als titaniet werden geïdentificeerd. Enkele – niet alle – bevatten een niet onaanzienlijke hoeveelheid magnetietinsluitsels (sommige bronnen gewagen zelfs tot 8%) en gedragen zich daardoor magnetisch. Ze vertonen frequent minstens enkele goed ontwikkelde kristalvlakken maar om echte floaters op de kop te tikken moet je toch wel heel goed uit je doppen kijken. De prijs valt meestal goed mee: mits het gebruikelijke onderhandelen met de (overwegend Pakistani) dealers betaal je tussen 30 en 50 Euro het stuk. Over de exacte vindplaats is aanvankelijk wel een en ander te doen: over Balochistan (niet minder dan een hele provincie in het zuidwesten van Pakistan!) is iedereen het wel eens maar als het wat preciezer moet lopen de meningen al snel uiteen. De ene houdt het bij Quetta, de ander bij Kharan, nog een ander bij Dalbandin: allemaal grotere steden waar mogelijk de eerste specimens werden verhandeld. Ook nog genoemd worden de Raywoo Mine, de Kohisar Mine, de Zard Mountain of Zard Koh (“Koh” is Balochi voor “berg”), Mount Rashkak,…. : allemaal plaatsen in het roerige Balochistan die niet bepaald op ieders favoriete lijstje van reisbestemmingen voorkomen en mocht dat toch het geval zijn dan doe je er beter aan vóór je afreist je familie op de hoogte te stellen van je favoriete kleur voor een body bag. Uiteindelijk komt de ware vindplaats dan toch nog boven water door toedoen van een familielid van de lokale clan die de exploitatie voor zijn rekening nam: Maldin Koh, dicht bij de kleine nederzetting Maldin, in het Ras Koh gebergte, Kharan district, Balochistan, Pakistan. Andere vindplaatsen zijn ofwel tot op het onherkenbare af vervormde transcripties ofwel opzettelijk misleidend om de originele locatie te beschermen tegen kapers op de kust. Het gaat hem hier niet om een echte mijn of groeve – eerder een pocket in de bergwand, door herders ontdekt in 2010 en tegen 2013 volledig leeggehaald. Op YouTube kan je zelfs een filmpje zien waarop de kristallen met een geologische hamer en een oude schroevendraaier uit het gesteente worden losgepeuterd: zie ref (1).

Maar het meest opvallende aan de kristallen is toch wel hun morfologie. In het globaal aanbod vind je de meest uiteenlopende en bizarre combinatievormen en daarmee is tegelijk de jager-verzamelaar in mij ontketend. Met (heel veel) geduld slaag ik er uiteindelijk in drie duidelijk verschillende en vrij euhedrische “grondvormen” op de kop te tikken - van links naar rechts op foto 1:
  • een dik tafelvormig kristal (RCD #2434 - 75 x 55 x 50 mm) op de beurs van Sainte-Marie 2012, dat onwillekeurig doet denken aan de vertrouwde dikke bariettafels – in het Frans wel eens als “barytine cerceuil” omschreven (vrij vertaald: “doodskistvorm”) vanwege de bizarre gelijkenis met de gevreesde eindverpakking van velen.
  • een sterk afgeplat tafelvormig kristal (RCD #2415 - 80 x 65 x 35 mm) op Minerant 2012 met twee prominente zeshoekige vlakken die een hexagonale symmetrie lijken te imiteren
  • een op het eerste zicht vrij behoorlijke octaëder (RCD #2850 - 60 x 45 x 65 mm) uit de liquidatie van de onvolprezen verzameling van Karel Bal (de man wist steeds als geen ander het beste specimen uit een lot te kiezen). Hier worden zelfs nog een duidelijk zichtbaar (100) kubusvlakje en met wat goede wil zelfs nog een (110) rombisch dodecaëdervlakje gesuggereerd
En daar sta je dan voor Piet Snot: terwijl je al die tijd werd voorgehouden dat een gegeven mineraal steeds in onveranderlijk hetzelfde kristalstelsel voorkomt wordt je hier zomaar geconfronteerd met eentje (en dan nog niet eens zo’n zeldzaam) dat zich van die natuurwet blijkbaar niets aantrekt en zich voordoet nu eens als monoklien, dan eens als hexagonaal en dan weer als kubisch – en dat zelfs binnen één en dezelfde vindplaats! Precies of het bij het uitkristalliseren niet goed wist wat kiezen en dan uiteindelijk maar voor drie stelsels tegelijk is gegaan? Misschien is dit wel nieuw: het variabel stelsel of het twijfelstelsel?

Of misschien toch weer niet? Het komt er hier op aan om tussen drie (ogenschijnlijk?) sterk van elkaar afwijkende kristallen gelijkenissen op te zoeken en daarvoor roep je beter de hulp in van iemand met een ruime kristallografische ervaring, in casu Paul Tambuyser. Waar mogelijk moeten eerst de hoeken van de kristallen zorgvuldig nagemeten worden (A). Bij dergelijke euhedrische specimens mag dat op het eerste zicht wel eenvoudig lijken, maar er duiken al snel toch weer belemmerende factoren op. Sommige kristalvlakken hebben een ruwe structuur: ze zijn opgebouwd uit meerdere parallel met elkaar georiënteerde epidootkristalletjes met daar tussenin ook nog eens microscopische titaniet- en magnetietkristallen en verder zijn de specimens #2434 en #2415 ook nog eens samengesteld uit minstens twee ten opzichte van elkaar lichtjes gekantelde kristallen.

Dan moeten aan de hand van de celparameters voor epidoot (monoklien stelsel, monoklien-prismatische klasse, a = 8,893, b = 5,63, c = 10,15, β = 115,36°) zijn kristalhoeken berekend worden (B). Dit leidt tot de volgende tabel met louter theoretisch berekende waarden:

image
Tabel 1: berekende hoekwaarden (B) tussen de vlakken van een epidoot kristal


Als volgende stap worden gemeten (A) en berekende (B) hoeken dan met elkaar vergeleken, wat uiteindelijk toelaat om kristalvlakken van hun overeenkomstige Miller-indices te voorzien: klinkt allemaal vrij eenvoudig, maar daarachter steekt een pak kennis en ervaring ter zake. Als dan aan de hand daarvan de kristallen van foto 1 op een gelijkaardige manier worden heroriënteerd, met hun (100) vlak parallel aan de bladspiegel (zie foto 2) begint er echter een en ander te dagen.

Image
Foto 2: specimens onder gelijkaardige oriëntaties: het (100) vlak ligt parallel aan de bladspiegel


Blijkbaar bestaan ze alle drie uit dezelfde vormen (ter herinnering: een kristalvorm is een verzameling kristalvlakken die allemaal eenzelfde relatie hebben tot de in het kristal aanwezige symmetrie-elementen), en zitten de onderlinge verschillen enkel in de relatieve afstand van die vormen tot het centrum. De gelijkenis wordt nog duidelijker als we de geïdealiseerde kristallen uittekenen (ontdaan van allerlei storende elementen die in dit verhaal niets terzake doen): in de figuren 1, 2 en 3 worden de afzonderlijke kristallen van foto 2 uitgelicht en zij aan zij vergeleken met hun overeenkomstige kristaltekening. De overeenkomst is werkelijk verbluffend: drie ogenschijnlijk totaal verschillende kristallen liggen eigenlijk heel dicht bij elkaar en bestaan uit een combinatie van identiek dezelfde vormen. Tijdens het groeiproces hebben die vormen zich in de diverse kristallen op een andere manier ontwikkeld. Met andere woorden: de relatieve groeisnelheden van de vormen verschillen van het ene kristal tot het andere met een verschil in morfologie tot gevolg. Het enige onderscheid tussen de kristallen is de afstand van de overeenkomstige vlakken tot het centrum van het kristal (onthoud daarbij dat in kristallografie alles draait om richtingen en NIET om absolute afstanden!). Kristallografisch gezien hebben de drie kristallen hier éénzelfde dracht (gedefinieerd als de combinatie van vormen in een kristal), maar een verschillende habitus (gedefinieerd als de dominante kristalvorm die het globale uiterlijk van een kristal vastlegt en die bepaald wordt door de relatieve afmetingen van de vlakken van dat kristal). De vormen met voor ieder kristal de berekende relatieve afstand tov het symmetriecentrum staan opgelijst in tabel 2:

image
Tabel 2: berekende afstanden van de kristalvormen tot het symmetriecentrum



image
Figuur 1: specimen #2434

image
Figuur 2: specimen #2415

image
Figuur 3: specimen #2850


image


image


image


 
En daarmee is uiteindelijk zonneklaar bewezen dat epidoot tot nader order nog altijd exclusief uitkristalliseert in het monoklien kristalstelsel. Dat is buitengewoon goed nieuws voor kristallografen, want die moeten bijgevolg geen nieuw kristalstelsel creëren om de specimens van Maldin Koh in Pakistan te kunnen accommoderen. Als dát geen klein dankjewel verdient?


Met dank aan Paul Tambuyser voor de VESTA kristaltekeningen en voor de uitgebreide kristallografische ondersteuning en aan Theo Muller voor het uitdagende fotowerk dat bij deze MMM vereist werd.


Ref (1) http://www.youtube.com/watch?v=2RuX4AgQHqM
 
alfabetische index