Merkwaardige macro mineralen

een informatieve rubriek met handstukken uit de collectie van Raymond Dedeyne, door hemzelf becommentarieerd en door Theo Muller van foto’s voorzien  -  voor vragen of suggesties, email mmm@minerant.org
 

BARIET

Clara Mijn, Oberwolfach, Baden-Württemberg, Duitsland



Foto 1




Foto 2



Foto 3



Foto 3 - detail



Vraag aan een modale mineralenverzamelaar of hij ooit van de Duitse Clara Mijn heeft gehoord en de kans is groot dat hij je ervan verdenkt dat je twijfelt aan zijn verstandelijke capaciteiten. Want zeg nu zelf: welke verzamelaar met zelfs maar een klein beetje zelfrespect kent “de Clara” niet? Met zijn 442 erkende mineralensoorten, waarvan 14 “type locality” (status januari 2021) is het Europa’s soortenrijkste mijn en zelfs op de wereldranglijst behoort het tot de top vijf. Voor verzamelaars die liever zelf hun specimens gaan zoeken is het dé locatie bij uitstek – zonder enige discussie “the ultimate micromounter’s paradise”.

Vraag dan – nog steeds aan dezelfde modale verzamelaar – om een lijstje met Clara mineralen op te stellen en zonder veel problemen kan hij je er tientallen, mogelijks enkele honderden opsommen. Maar de kans is daarbij wel redelijk groot dat op dat lijstje ontbreekt waar het er hem hier net om gaat: bariet en fluoriet! Velen hebben de dag van vandaag wel een uitgebreide verzameling van Clara-micromounts – vaak de zeldzaamste eerst – maar ze vergeten daarbij gemakshalve wel eens dat de hele Clara exploitatie er in de allereerste plaats is om economische redenen: een maximale industriële productie van bariet en fluoriet (en sinds 1996 ook nog een bescheiden hoeveelheid zilverconcentraat). Vroeger werden hier met relatief gemak en tegen lage prijzen grote en excellente bariet- en fluorietspecimens aangeboden, maar door omstandigheden (zie verder) is dat aanbod heden ten dage nagenoeg volledig weggevallen. Wat je er ter plaatse aan dergelijke specimens nu nog in het voor het publiek toegankelijk afvalpuin kunt vinden, is uit wetenschappelijk oogpunt misschien nog wel interessant maar uit esthetisch standpunt stelt het helaas niet veel meer voor.

De geschiedenis van de Clara Mijn gaat een heel eind terug in het verleden. Er zijn aanwijzingen dat er zowel in de Romeinse tijd als in de vroege middeleeuwen al naar zilver werd gezocht. Een akte uit 1294 heeft het over “… Silber Wolfaches Gewäges …” wat wijst op een zilverwinning in de regio Wolfach. Een andere akte – ditmaal uit 1652 – vermeld hoe een mijnwerker enkele vervallen, zeer diepe schachten nabij Wolfach verkende. In 1769 duikt voor het eerst de naam “Grube Clara” op: er wordt gezocht naar koper en zilver maar dat blijkt al snel wél aanwezig, maar te fijn verdeeld over het gesteente en bijgevolg niet lonend. Vanaf dan wordt in de literatuur regelmatig verwezen naar een gouden of zilveren kalf dat achter een ijzeren deur onder de Benauer Berg (de naam van de heuvel waaronder de Clara Mijn ligt) verborgen zou liggen. In 1850 is er de eerste ontginning van zwaarspaat (synoniem voor bariet): in de zeven daaropvolgende jaren wordt er 1300 ton gedolven maar dat blijkt onvoldoende winstgevend te zijn. In 1898 gaat de exploitatie pas goed van start, met het oprichten van de Schwarzwälder Barytwerke AG door Freiherr Hans von Verschuer. De firma Sachtleben – zelf actief in de “Lithopon und Farben” branche (zie verder) – neemt eerst een belangrijke kapitaalsparticipatie om in 1926 tenslotte exclusieve eigenaar te worden, een situatie die tot op heden onveranderd zal blijven. Tijdens de twee wereldoorlogen blijft de mijn wel actief (bariet was een strategisch materiaal), maar ze krijgt wel forse klappen te verduren (zowel economisch als fysisch: twee geallieerde voltreffers in maart 1945) die ze echter telkens weer te boven komt. In 1966 wordt een groot fluorietvoorkomen ontdekt (voordien werd fluoriet met het ganggesteente weggegooid!), dat later het grootste in Duitsland blijkt te zijn. Het is wachten tot 1978 eer de eigenlijke exploitatie daarvan op gang komt. Vanaf 1997 wordt ook nog een bescheiden hoeveelheid zilverconcentraat geproduceerd. Vandaag de dag is de Clara Mijn nog steeds een financieel gezond en welvarend bedrijf, waar het einde van de bariet- en fluorietproductie nog lang niet in zicht is.

Sterk vereenvoudigd bestaat het Clara ertsvoorkomen uit twee flink uit de kluiten gewassen hoofdaders (een voor bariet en een voor fluoriet) die beide doorsneden worden door een derde ader - het zogenaamde “Diagonaltrum”. De twee hoofdaders zijn niet volledig continu: door tektonische bewegingen werden ze in grote lenzen opgebroken. De hoofdbarietader duikt onder een helling van 60 tot 80 graden tot meer dan 800 meter vrij steil de diepte in. Daarbij haalt hij breedtes tot 800 meter bij een gemiddelde dikte van 3 à 4 meter – uitzonderlijk wordt zelfs 11 meter gehaald. Het barietgehalte bedraagt er 70 tot 80%. Grofweg parallel hieraan loopt de zelfs nog steilere (helling 80 tot 90 graden) hoofdfluorietader, bij een gemiddelde breedte van 400 meter en een gemiddelde dikte van 3,5 meter (occasioneel tot 50 meter). Het “Diagonaltrum” bevat zowel bariet als fluoriet over een breedte van 500 meter en een dikte van 2,5 (tot maximaal 6) meter. Coherente jaarproductiecijfers zijn moeilijk te vinden (de meeste firma’s houden die liever verborgen voor de concurrentie en behandelen ze bijgevolg als confidentiële informatie), maar die moeten hier rond de 100 000 ton barieterts en 60 000 ton fluorieterts liggen. Sinds 1898 zouden hier meer dan 3 miljoen ton bariet en meer dan 2 miljoen ton fluoriet zijn geproduceerd. De zilverproductie is met enkele honderden kilo’s edelmetaal per jaar vrij onbeduidend.

De exploitatie van het Clara-voorkomen is eerder onconventioneel voor een ondergrondse mijn, en een typevoorbeeld van de spreekwoordelijke “Deutsche Gründlichkeit”. De toegang tot het inwendige van de ontginning verloopt via enkele brede tunnels die in de Benauer Berg werden geboord. Zware vrachtwagens rijden hier constant af en aan en zorgen voor zowel de afvoer van het erts naar de zuiveringsinstallaties in Wolfach als de aanvoer van vulmateriaal om de afgebouwde ertsgangen te stabiliseren. Binnenin de berg gaan de tunnels over in twee reusachtige “wentelstraten” (stel je twee reusachtige wenteltrappen voor, elk met vrachtwagenverkeer in beide richtingen) die toegang geven tot de verschillende mijnniveau ’s. De spiraalwindingen daarvan hebben een diameter van 22 meter bij een hellingspercentage van 15% - per winding wordt een hoogteverschil van 12,5 meter overwonnen. Van hieruit worden horizontale gangen in de ertsaders geboord, die met behulp van springladingen worden afgebouwd - op plaatsen met een verhoogd risico gebeurt dat telegestuurd. Het erts wordt in een centrale verticale afvoertunnel van diverse tientallen meter diepte gestort. Die is onderaan van een vulinstallatie voor vrachtwagens voorzien – van daar wordt het erts naar de raffinage in Wolfach getransporteerd. Bij de ontginning ontstaan reusachtige holle ruimtes (Abbaukammern) tot 40 meter hoogte die nadien laagsgewijs terug worden opgevuld met puin, toeslagmateriaal (o.a. vliegas afkomstig uit Duitse steenkool- en bruinkoolkrachtcentrales) en mager (minder dan 10% cement) beton. Tunnelwanden worden doorlopend met mager spuitbeton en ijzeren vlechtmatten gestabiliseerd. Niettegenstaande alle voorzieningen is het werken in een dergelijke omgeving geen pretje: lawaai, vochtige lucht en dieseldampen die condenseren tot een fijne mist, zijn er constant aanwezig. Het zal verder ook wel duidelijk zijn dat de overlevingskansen voor mooie grote bariet- of fluorietkristallen bij een dergelijke weinig zachtzinnige ertsbehandeling uitermate minimaal zijn.

De jaarlijkse wereldproductie aan bariet ligt rond de 10 miljoen ton – China alleen al tekent voor ongeveer 40% daarvan. Daarbij vergeleken is Clara met zijn jaarlijkse (geschatte) 60 000 à 70 000 ton maar een heel kleine speler maar dat is nog altijd goed voor 20% van de Duitse markt. Een belangrijke toepassing is het produceren van witte pigmenten, zoals (onder andere) het zogenaamde lithopone. Daarmee is de vroegere Duitse firma Sachtleben (heden ten dage Sachtleben Chemie) groot geworden en dat verklaart ten dele zowel hun vroegere als hun huidige sterke belangstelling in de Clara-exploitatie.

De interesse van verzamelaars voor Clara-barietspecimens begon pas echt vorm te krijgen in de zeventiger jaren van de twintigste eeuw. Een veteraan-verzamelaar van het eerste uur vertelt nog met enigszins verholen heimwee hoe hij in 1978 de mijnwerkers aan de ingang van de mijn voor zijn eerste maal stond op te wachten toen ze bovengronds kwamen voor hun schaftpauze. Een van hen had op het dashboard van zijn voertuig enkele mooie specimens bariet liggen en na enig aandringen stemde hij toe om het mooiste daarvan (een indrukwekkende plaat “beitels”) te verkopen aan … fünfzehn Deutschmark. Eerst was er nog een klein misverstand want onze verzamelaar had “fünfzig” begrepen – wat hij maar al te graag wilde neertellen, maar de mijnwerker vond dat zelf toch wel schromelijk overdreven. Dat was dan tegelijk het eerste van een reeks van meer dan honderd bezoeken die onze man aan de Clara mijn aflegde – de meeste daarvan meerdaags. Die waren niet allemaal succesvol – meestal was er zelfs niets te koop, maar áls er ondergronds pas nieuwe holle kristalruimtes gevonden waren was het feest: veel uitstekende en grote barietspecimens werden toen verkocht aan 10 tot 20 Deutschmark per stuk. Fluoriet was meer onderhevig aan schade door de schokgolven van mijnexplosies en bijgevolg zeldzamer en dus iets duurder. Verzamelen door de mijnwerkers werd toen door de directie (nog) toegestaan, vooropgesteld dat de opgelegde productiequota werden gehaald. Grotere vondsten mochten ze als bijverdienste op zaterdagnamiddag en zondag – terwijl de mijn stil lag – ondergronds zelfs op eigen initiatief bergen. Maar zoals dat zo dikwijls het geval is duurde ook dit schone liedje niet lang. Midden de tachtiger jaren was het aantal gegadigden voor nieuwe specimens al fel gestegen en waren de mijnwerkers zich al bewust geworden van de hoge bedragen die op de markt werden gerealiseerd. De vraagprijzen stegen navenant en de productiecijfers kregen er onder te lijden, terwijl de directie die net in de andere richting had willen zien evolueren. Toen op een bepaald ogenblik een spectaculair grote holte met kristallen tot meer dan 30 cm individueel werd ontdekt daalde de ertsproductie na korte tijd zodanig schrikbarend dat het mijnmanagement zich verplicht zag de pocket met cement af te sluiten. Het duurde niet lang meer voor het de mijnwerkers formeel verboden werd zelf nog te verzamelen. Er werden er zelfs ontslagen – maar sommigen daarvan startten daarop prompt een nieuwe carrière op als mineralenhandelaar: ze hadden nog steeds goede contacten binnen de mijn en ze gingen in het geheim zelfs verlaten mijngangen terug afkammen op zoek naar goede specimens. Toen uiteindelijk de directie de toegang met een poort afsloot en camera’s en bewegingsdetectors installeerde die verbonden waren met de lokale politie was het finaal uit met de pret.

Het specimen van foto 1 (115 x 105 x 45 mm) kocht ik in 1998 op de Intergem beurs van ACAM, toen nog in de zaal Alpheusdal in Berchem – van wie weet ik niet meer, want ik hield toen nog geen verkopersdata bij. Hier is al meteen duidelijk waarom bariet uit de Clara mijn lokaal gemeenzaam als “Meisselspat” wordt bestempeld: de grijzige, uitermate scherp-beëindigde kristallen – tot 45 mm lang en 15 mm breed - doen inderdaad onwillekeurig aan een (pas aangescherpte) beitelsnede denken.

Het specimen van foto 2 (een royale 255 x 155 x 45 mm) vond ik op de Gentse Nautilus beurs van 2006 bij de (ondertussen volledig van de verzamelaarsscene verdwenen) Kurt Boydens. Het kan zonder overdrijven als een plethora van bruingekleurde, goedgevormde “beitels” worden omschreven: individueel zijn ze weliswaar kleiner (tot 30 mm lang bij 15 mm breed) dan dit bij het voorgaand specimen het geval is, maar er is er niet eentje bij dat beschadigd werd. Deze specifieke kristallisatie wordt wel eens met de naam “varkenstanden” (“Sauzähne”) aangeduid. De bruine kleur is te wijten aan ijzeroxiden.

Het derde specimen (foto 3 – 155 x 125 x 80 mm) is afkomstig uit de verzameling van wijlen Guido Cornelis en is eerder een buitenbeentje voor de Clara mijn. Het is een variatie op het voorgaande specimen, met als extra talloze slanke naaldjes tot 7 mm lengte bij een breedte van maximaal 1 mm die ingeplant staan op grotere “Sauzähne”-kristallen (zie detailfoto). SEM/EDS-analyse (via het onovertroffen MKA Outside Analyse Programma) toonde eenduidig aan dat het hier om een tweede generatie barietkristallen gaat.

Specimens zoals hierboven beschreven zijn – zowel wat grootte als kwaliteit betreft - vandaag de dag nog maar moeilijk te vinden – en als dat al het geval is zal je je geldbeugel wijd moeten openen. Toch waren ze ooit (nog niet zo lang geleden!) op mineralenbeurzen nagenoeg gemeengoed, met navenante prijzen. Où sont les neiges d’antan?
 
alfabetische index